“Wie is daar?” Spreekt een onbekende mannenstem.
“Ik ben het, Sylvia!” Ik probeer zelfverzekerd te klinken, maar de trilling in mijn stem laat mij weten dat ik daarin jammerlijk faal. “Niet weer”, denk ik. “Laat mijn ouders er alsjeblieft zijn. Niet weer net als bij Sandra. Ik wil mijn familie zien.” Een snik welt op vanuit mijn binnenste als ik de man hoor zeggen:
“Ik ken geen Sylvia. Weet je zeker dat je het goede huisnummer hebt?”
“Ja, ik zoek mijnheer en mevrouw Lievegoedt. Die wonen hier op nummer 82.”
“Ik vind het heel vervelend voor je, maar deze mensen wonen hier niet. Sorry,” De man klinkt vermoeid en verbreekt zonder mijn antwoord af te wachten de verbinding.

“Oh nee,” fluister ik toonloos, leunend met mijn voorhoofd tegen de intercom, met mijn handen balans zoekend tegen de gladde wand. Ik heb geen idee hoelang ik hier sta in dit moment van totale wanhoop, maar het voelt eindeloos.

Ik wil me niet los maken uit mijn innige omhelzing met de intercom. Dat zou betekenen dat ik het onvermijdelijke moet accepteren. En dat is dat ik er gewoon geen idee van heb waar ik naar toe moet gaan. Nu terug gaan naar Jeroen is geen optie, omdat ik niet geconfronteerd wil worden met mijn kinderloze en verre verleden met deze man. Ik kan ook niet naar mijn werk, om de doodeenvoudige reden dat ik momenteel helemaal niet weet waar ik werk. En naar mijn zusje wil ik niet, omdat ze zo vaak is verhuisd in de negentiger jaren. Op de bonnefooi naar een van haar vroegere woonplekken toe gaan, durf ik niet. In de afgelopen anderhalf uur heb ik twee keer voor de verkeerde deur gestaan en het idee dat dat me een derde maal gaat overkomen, klinkt me niet heel erg aantrekkelijk in de oren.

Ik kijk om me heen in de hoop dat de aanblik van de betonnen omgeving mij een gouden ingeving gaat brengen. De bruine bakstenen van de flat gaan boven de blauwe voordeuren over in grijs beton en kijken mistroostig terug. De straatlantaarns zijn inmiddels uit gegaan en de dikke ochtend bewolking ligt net zo zwaar over de wereld als mijn winterjas over mijn schouders.

Een zachte windvlaag laat een oranjebruin herfstblaadje om mijn voeten dwarrelen en de plotselinge wind lijkt een vervelend knagend vakje te openen in mijn hersenen. Uit dit vakje rolt de datum van vandaag en de verhuisdatum van mijn ouders en het klopt niet. Op 14 augustus 1996 verkochten ze hun zelfgebouwde, in Zaanse stijl opgetrokken villa aan een echtpaar met drie dochters. Dit weet ik nog zo goed, omdat deze datum exact een half jaar na mijn drieëntwintigste verjaardag viel. Mijn ouders hebben daarna een aantal maanden in hun tweede huis in Zuid-Limburg gewoond, maar ze kregen te veel heimwee naar de Zaanstreek en besloten om hier op zoek te gaan naar een woning. En toen ik begin november 1996 de advertentie van deze flat in het plaatselijke suffertje zag staan, hebben ze niet getwijfeld. Twee weken later trokken ze in dit gezellige penthouse met uitzicht over de Zaan en tot op de dag van gisteren, althans in 2014, wonen ze daar met erg veel plezier.

Vandaag bevind ik me ineens op 20 september 1999 en hadden ze derhalve zonder enige twijfel hier moeten wonen. Wat is er dus aan de hand? Dat ik naar het schijn ben terug gereisd in de tijd is al bovennatuurlijk genoeg naar mijn zin. Maar hoe kan het dat mijn ouders niet wonen op de plek waar ze horen te wonen? Althans in het voor mij bekende verleden. Ik haal vervolgens in een opwelling mijn mobiel uit mijn schoudertasje en klap deze open. Het is een gewoonte. Met mijn smartphone is de hele wereld met al haar antwoorden altijd binnen handbereik. Wekkers en stopwatches, foto’s, filmpjes, Whatsapp, Google en Facebook; alles is een vingertik van mij vandaan. Wat ik in mijn hand houd is echter nog steeds niet mijn geavanceerde Samsung, maar de oude, zwarte Motorola uit 1999. En deze vertelt me dat het elf minuten voor acht is. Verder niets. Ik kan geen mail checken, geen Internet bekijken, geen weersverwachting krijgen. En ik kan mijn ouders niet eens bellen. Een mobiel hebben ze nog niet in 1999 en hun huistelefoon gaf geen gehoor toen ik ze om half zeven vanochtend probeerde te bellen. Dat is gezien de omstandigheden ook niet zo vreemd. Ze wonen hier immers helemaal niet.

Ik kauw vertwijfeld op de nagel van mijn linker wijsvinger, terwijl ik mijn Motorola dicht klap in mijn rechterhand. Het in elkaar klikkende plastic brengt me met een schok tot een realisatie die me de ogen naar de straat doet wenden van schaamte. “Hoe kun je nou zo suf zijn, Syllepil?” Ik zeg het half hardop en klap mijn telefoon weer open. Ik heb toch gewoon een adressenlijst waar ik door heen kan scrollen? “Tjongejonge, hoe zeer van gisteren kun je zijn zeg”, mopper ik tegen mezelf. “Laten we het vraagstuk gisteren en vandaag in deze context maar even buiten beschouwing laten,” zegt een stemmetje in mijn brein laconiek terug.

Ik moet nog even goed vogelen alvorens ik uitgevist heb hoe ik de adressenlijst naar voren kan toveren. Als ik deze heb gevonden ga ik snel naar de O van Ouders, maar ik zie gelijk dat ik bij de P van Papa en mama moet zijn. En daar staat pontificaal in het display het overbekende telefoonnummer van mijn familie. Het nummer dat we hebben gehad vanaf mijn geboorte in Zaandam, alle jaren in Koog aan de Zaan tot aan de verhuizing van mijn ouders naar Wormer. Blijdschap overspoeld me bij het zien van deze vertrouwde cijfers die zo bekend klinken in mijn hoofd. Hoewel ik er niet met mijn hoofd bij kan dat ik niet eerder heb gedacht aan mijn adressenlijst, ben ik toch opgetogen dat ik ze nu kan gaan bellen. En hopelijk aan de lijn krijg. Nadat ik de nummers heb ingetoetst en wacht op het overgaan van de telefoon, loop ik rustig terug naar mijn auto. De telefoon gaat over! Dit betekent dat het nummer nog in gebruik is. Als ik weer plaatsneem op mijn autostoel, is de telefoon inmiddels vier keer overgegaan. Dan een klik en de vertrouwde stem van mijn moeder:

“Goeiemorgen met Joke Lievegoedt!”
“Mam! Met mij!” Ik gil het bijna uit van vreugde.
“Hé meis, wat klink jij wakker en vrolijk op deze vroege ochtend?” Mijn moeders stem rolt opgewekt en uitgeslapen uit de telefoon. Gelukkig heb ik haar niet wakker gebeld.
“Was je al op, mam?” Vraag ik voor de zekerheid.
“Ja lieverd, ik was al eventjes op.
“Mam”, zeg ik rustiger, serieus bijna, “Kan ik zo even bij jullie langskomen?” Mijn vingers omklemmen het autoportier in afwachting van haar antwoord.
“Natuurlijk! Is er iets?” Vraagt ze vriendelijk.
“Nou, er is eigenlijk wel iets wat ik even met jullie moet bespreken zo.”
“Okay….” Er klinkt twijfel in de stem van mijn moeder. “Maar moet je dan strakjes niet werken?”
“Eh ja,” stamel ik. “Ik geloof het wel, maar ik kom toch even langs, goed?”
“Ja, is goed hoor, ik zal een kopje thee zetten. Heb je al ontbeten?”
“O shit,” denk ik. “Weer dat ontbijt.” Ik heb er echt geen idee van wat ik moet gaan eten. Brood wordt het niet. Ik eet natuurlijk alleen maar fruit en groente. Tenminste in het heden. In dit verleden had ik nu waarschijnlijk al twee koppen koffie en drie shaggies achter de kiezen.
“Mam,” antwoord ik dan na een paar seconden, “heb je iets van een banaantje of appel in huis?”
“Ja hoor kind, komt goed.”

De geruststellende klank van mijn moeders stem heeft een verzachtende uitwerking op mijn half overspannen systeem. Maar het lastigste komt nog. Ik moet uitvinden waar ik naar toe moet. Want als mijn ouders niet in de flat wonen, waar wonen ze dan?

 

Lees HIER het volgende deel >>>

 

Copyright © 2015 Tanja Ortmans 

DisclaimerElke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits: Kalender: april by Sandra Scherer (Flickr), bewerkt door Tanja


Deel deze post met je vrienden:

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail