Mijn hart begin als een razende te roffelen en mijn adem gaat ineens veel te snel. Ik slik, maar kan de hyperventilatieaanval niet tegenhouden.
“Mam, nee, mam!” Ik buig voorover over de tafel en hijg snel, in de hoop iets van zuurstof binnen te krijgen. Maar ik krijg er juist te veel van binnen en daardoor beginnen mijn lippen te tintelen. Het gevoel van paniek trekt door mijn hele lijf heen en als ik een halve minuut later naar mijn over de tafel hangende armen en handen kijk, zie ik dat mijn handen zich vanuit de polsen in een onnatuurlijke houding naar binnen hebben gekruld. Mijn moeder heeft inmiddels haar armen stevig om me heen geslagen.
“Rustig maar meisje. Langzaam adem halen, ssssshhhhht, toe maar.” Als ze merkt dat mij proberen te kalmeren tevergeefs is, staat ze op om even later een boterhamzakje tegen mijn hijgende mond te drukken.
“Adem hier maar in, Syl, rustig aan.” Mijn moeder slaat haar armen weer om me heen.
Ik kan mijn ademhaling maar niet onder controle krijgen en het wordt licht in mijn hoofd van het teveel aan zuurstof dat ik binnenkrijg.
Net als ik bang ben om te gaan flauwvallen, wordt mijn ademhaling rustiger. Het boterhamzakje vangt mijn uitgeademde kooldioxide op, die ik weer inadem, zodat het zuurstofgehalte van mijn bloed langzaam weer naar normale waarden zakt.
“Gaat het weer een beetje, Syl?” Nog steeds met haar armen om me heen geslagen.
“Ja… gaat… wel… weer”, stamel ik moeizaam.
Dan komt mijn vader de keuken weer binnen. Hij heeft de paniek gehoord en is snel naar beneden gekomen, hoor ik aan zijn ademhaling.
“Syl, meisje, gaat alles goed met je?” Hij neemt de betraande ogen van zijn vrouw en mijn lijkwitte gezicht in zich op en weet dat er iets niet in de haak is.
“Alles gaat weer pap. En ook weer niet. Ik ben een beetje in shock. Mama zei dat Sandra dood is.”
Mijn vaders gezicht verstrakt en hij haalt een diepe teug lucht. Dan loopt hij traag om de tafel heen en gaat op de houten hoekbank zitten. Met de duim en wijsvinger van zijn rechterhand wrijft hij in zijn binnenste ooghoeken.
“Je gaat me toch niet vertellen dat Sandra in jouw tijd nog leeft?” Ik denk iets van een vleugje sarcasme in mijn vaders stem te horen en dat verbaast me. Het is geen sarcastische man. Eerder oprecht. Een man die zegt waar het op staat.
“Ik geloof niet dat ze dood is”, stuif ik bijna agressief uit naar mijn vader, wiens grijsbruine ogen ineens heel vermoeid staan. Ik zie dat mijn ouders een intens bedroefde blik met elkaar wisselen. Ik kijk mijn beide ouders ook afwisselend aan en hoop iets van hoop in hun ogen te zien. Of misschien wacht ik wel op het plotselinge verschijnen van Ralph Inbar, die ons gaat mededelen dat alles een geweldig goed opgezette Bananensplit stunt was.
“Sandra is niet dood”, zeg ik vervolgens doodkalm. “Ze is negenendertig en woont met haar leuke man en hun dochtertje en zoontje in een Pipi Langkoushuis in Zaandijk. Ze is erg gelukkig. Jullie hebben vier kleinkinderen, waar jullie heel veel van houden in 2014. In mijn tijd. Op mijn tijdlijn. Ik wil terug!” En dan wordt het me ineens te veel. De totaliteit van mijn wanhoop en de hopeloosheid van mijn situatie komt ineens als een onhoudbare allesverslindende lawine over me heen geraasd. Ik sla mijn handen voor mijn ogen en begin te huilen. Mijn schouders schokken en ik blijf vervolgens enkele minuten hartverscheurend huilen. Om het verdriet van mijn ouders, omdat op deze tijdlijn mijn zusje niet meer leeft, om deze idiote omstandighedem, omdat ik mijn kinderen mis. Alles komt er uit.
“Wat is er gebeurd met Sandra,” vraag ik mijn ouders als ik ben uitgehuild. Mijn ouders hebben allebei de tranen over hun wangen lopen en houden mijn handen vast.
“Het was een ongeluk. Een heel stom ongeluk”, zegt mijn moeder. Ze wrijft over haar voorhoofd.
“Wat voor ongeluk?” Ik staar mijn vader aan in de hoop dat hij me haarfijn gaat uitleggen wat er is gebeurd met mijn zusje.
“Vlak nadat we hadden besloten om het huis niet te verkopen, wilden we alles eens goed opknappen. Het hout kon een likje groen gebruiken en wij met zijn vieren, mama en ik en jij en Sandra besloten dit zelf te gaan doen. We hebben een steiger laten komen en zijn gaan schilderen. Op 28 augustus 1996 ging het verschrikkelijk mis.” Ik zie dat mijn vader zijn tranen moet wegslikken bij de gedachte aan deze tragische dag.
“We stonden op de steiger aan de achterkant van het huis. Mama en ik op het hoge gedeelte en jij en Sandra op het lagere gedeelte ervan. Jullie stonden nog niet eens zo hoog. Maar Sandra heeft op een bepaald moment haar evenwicht verloren, ze is misgestapt en naar beneden gevallen. Het was misschien een val van vier meter, maar ze kwam heel naar neer. Sandra was op slag dood. Dat is nu drie jaar geleden.”
Mijn moeder is in stilte gaan huilen en pakt een stukje van de keukenrol om haar neus te snuiten en haar tranen te drogen. Mijn vader houdt zich manmoedig goed. Het enige wat ik kan denken is dat ik als de donder terug moet naar mijn eigen tijdlijn. Ik kan en wil mijn zusje niet missen. Maar hoe kan ik zo egoïstisch zijn? En hoe zal het mijn ouders dan vergaan op deze tijdlijn?
“Mam, pap, ik vind het zo ontzettend erg voor jullie”, zeg ik dan. Voor mij leeft ze nog.” Hoewel mijn herinnering aan Sandra nog heel recent was, omdat we een paar dagen terug met beide gezinnen zijn gaan picknicken, drukt het verdriet van mijn ouders zwaar op me.
“Ik begrijp niet hoe je vergeten kan zijn dat je zusje is overleden.” Zegt mijn vader hoofdschuddend.
“Wat?” Ik kijk hem vragend aan. “Vergeten? Pap, het is nooit gebeurd voor mij. Ik heb je toch gezegd dat ik uit de toekomst kom? In mijn tijd op mijn tijdlijn is Sandra zo fit als een hoentje.”
Dan staat mijn vader abrupt op en loopt weer naar boven. In het voorbijgaan hoor ik hem iets van ‘niet te geloven’ mompelen.
“Lieverd, vergeef het hem maar. We zijn er allebei nog niet overheen. Papa voelt zich nog zo schuldig.” Mijn moeder omklemt mijn handen met de hare. “Hij heeft zichzelf nooit kunnen vergeven voor het feit dat hij geen professionele schilders heeft ingehuurd toen. Maar het leek ons zo gezellig dit met ons viertjes te doen. En dat was het ook. Totdat Sandra viel.” De blik in de ogen van mijn moeder is intens verdrietiger, dan ik ooit heb gezien.
“Het spijt me zo ontzettend voor jullie.” Ik pak op mijn beurt de handen van mijn moeder vast. Ik ga dit rechtzetten voor jullie. Dat ga ik doen. Ik moet weg nu en zal er voor zorgen dat Sandra weer levend en wel bij jullie terugkomt. Beloofd!”
“Is goed, lief.” Ik zie aan het gezicht van mijn moeder dat ze me niet werkelijk gelooft, maar wel haar best doet dit te doen.
“Ik ga nu, mam.” Ik sta op van de tafel en geef mijn moeder een hele dikke knuffel. De omarming is lang en intens. “Ik hou van je,” zeg ik haar zachtjes.
“Ik ook van jou.” Mijn moeder neemt mijn gezicht in haar handen.
“Zeg je tegen papa dat ik ook van hem houd?”
“Dat doe ik. Dat weet hij.” Zegt ze terug.
Nadat ik Saartje in mijn armen heb genomen en het vrolijk kwispelende beestje over haar buikje heb gekriebeld, pak ik mijn tasje, mijn jas en vertrek ik door de achterdeur, over het knisperende grind naar mijn auto. Op weg terug. Op zoek. Naar mijn tijd.
Maar als ik in de auto zit merk ik opeens tot mijn verbazing dat ik de kleine dwergteckel van mijn ouders ineens in mijn armen heb.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Jason Finch (Flickr)
Deel deze post met je vrienden: