06-31069157 info@tanjao.nl
Deel 35: Een veilige haven

Deel 35: Een veilige haven

Als ik tien minuten later rechtsaf de N-weg opga, laat ik de hoofdstraat van Nieuwleusen achter me. De nacht is donker en er zijn noch sterren, noch een maan te zien. De straatverlichting is spaarzaam en de deken van eenzaamheid van zojuist voel ik nog dichter om me heen trekken. Voor me ligt een rechte tachtig kilometer per uur-weg naar Balkbrug met aan beide zijden parallelwegen die naar de diverse boerderijen en land- en tuinbouw bedrijven leiden. Ik zet dapper koers, maar na nog geen honderd meter gereden te hebben flitst in mijn linker perifere zicht een verlicht bord voorbij waar volgens mij ‘Bed & Breakfast’ op staat. Ik probeer achterom te kijken, maar kan het bord niet meer ontwaren en rijd vervolgens pardoes langs de afslag voor de weg terug. Er zit niets anders op dan verder te rijden door de volledige duisternis, want alle straatverlichting is inmiddels verdwenen. Hier en daar brandt wat licht bij boeren en ik rijd bijna moeiteloos weer een afslag voorbij. Maar omdat ik rustig rijd, kan ik nog net op tijd op de rem staan en sla rechtsaf de parallelweg op. Hier keer ik mijn kleine, rode auto behendig om en draai even later de N377 op, terug naar Nieuwleusen op zoek naar de Bed & Breakfast . En niet veel later doemt er inderdaad een middelgroot lichtgekleurd bord op aan mijn rechterhand. Het staat geklemd tussen twee houten palen op de grond en een spotlight laat het bord vanuit het halflange gras witgeel oplichten. Ik lees in grote zwarte krulletters:

Bed & Breakfast

 En daaronder in iets kleinere krulletters:

‘Het Witte Konijn’

Het bord staat schuin ten opzichte van de weg en de korte oprijlaan die naar de in roodbruine baksteentjes opgetrokken villa leidt. Voorzichtig sla ik af, de laan op, die omzoomt is met hoge bomen en zie dat er aan de rechterkant naast het huis een klein parkeerplaatsje is, waar momenteel geen auto’s staan. De villa is in de hoogte gebouwd met hier en daar uitbouwen en er zijn diverse buitentrappen zichtbaar. Het bouwwerk zou speels kunnen aandoen en zelfs bestempeld kunnen worden als Pippi Langkous villa, met zijn verschillende torentjes, ware het niet dat het geheel spookachtig van onder is verlicht door een keur aan spots. Ik krijg er eerlijk gezegd de rillingen van. Een brede trap met aan beide zijden een muurtje waarop plantenbakken staan, lijdt tot de entree. Hierboven hangt hetzelfde witte bord dat aan de weg staat, maar dan een slag kleiner. ‘Het Witte Konijn’ lees ik weer. Er is wat mee, met dat witte konijn, maar wat weet ik niet. Het schiet zo rakelings mijn hoofd door dat ik er verder geen aandacht aan besteed.

De gedachte dat ik hier moet gaan overnachten bezorgd me een onaangenaam gevoel. Maar het idee van een zacht bed en een warme douche ten opzichte van een koude, oncomfortabele auto, laat mijn voeten als vanzelf de trap naar de entree oplopen. Eerst maar eens kijken of er überhaupt iemand aanwezig is op dit uur. De trap is gemetseld met vriendelijke bruine steentjes en van de bovenste van de zes treden is een klein stukje steen af. Zodra ik op deze trede stap gaat er een ouderwets ogende lamp naast de deur branden en werpt een geel schijnsel op de betegelde entree. Ik zie nu dat er wat mos groeit hier en daar. De hoge deur is van eikenhout en blank afgelakt en loopt in een boog met een gemetselde rij steentjes erlangs. Er zit een grote, goudkleurige knop op en in het midden op ooghoogte hangt een tevens goudkleurige deurklopper. In een moment van twijfel blijft mijn hand hangen voor de klopper. Ik kan aankloppen, maar ik zou ook rechtsomkeert kunnen maken, in de auto kunnen stappen en terug naar Noord-Holland kunnen rijden. Deze mentale discussie heb ik echter al eerder in mijn hoofd gevoerd. In een vlaag van verstandsverheldering pak ik de knop beet en trek er aan in de hoop dat de voordeur niet is afgesloten. Ik hoor een kleine klik en een tel later staar ik de spaarzaam verlichte kleine lobby in, die zo te zien ook is opgetrokken uit donker eikenhout. Aan mijn linkerhand staan twee bruin lederen fauteuils schuin bij een ovaal salontafeltje en zie ik een houten trap met veelkleurige vloerbedekking naar boven gaan. Voor mijn neus leidt een donkerblauw tapijt naar de houten balie. Dit ziet er meer uit als het entree van een bescheiden hotelletje dan een bed & breakfast, bedenk ik me. Achter me valt de deur met dezelfde klik weer in het slot. De geur van oud leer en verse koffie komt mijn neus binnen. Blijkbaar is hier iemand, anders zou ik geen koffie ruiken. Ik loop voorzichtig naar de balie, terwijl ik mijn voeten bij elke stap iets voel wegzakken in de donkerblauwe ondergrond. Ik leg mijn linkerhand voorzichtig op de balie naast de koperen receptiebel en kijk in het rond. Rechts van de balie is een klapdeur en daarnaast een groot raam tot aan de grond met aan weerszijden zware, donkere gordijnen, die bijeengehouden worden door een gordijnkoord met biesjes. Net als ik me begin af te vragen of ik op de bel moet drukken, zwiept de klapdeur open en een klein, vriendelijk ogend mevrouwtje neemt naast een innemende glimlach ook de geur van verse koffie met zich mee de ruimte in. Ik voel mijn hele lichaam ontspannen in dit schaarsverlichte potentiële spookhuis.

“Ik dacht al dat ik wat hoorde!” Roept het kleine dametje enthousiast uit. “Wat doe jij dan hier op dit late uur, meiske?” Haar stem klinkt als belletjes uit haar ronde gezicht dat omkranst is met donkergrijze halflange krullen. Haar accent klinkt vertrouwd Overijssels en ik ben blij dat ik na uren lang in mijn eentje geweest te zijn, eindelijk weer een gesprek kan voeren met een echt mens.

“Ben ik niet te laat?” Ik klinkt wat onzeker, maar mijn charmante glimlach die ik erbij toon, maakt het ongemak van mijn arriveren op deze tijd hopelijk wat draaglijker voor het dametje.

“Totaal niet, meiske. Ik heb juist de koffie klaar. Ga lekker zitten, dan breng ik je een bakje. Wat heb je er in?” Haar vrolijke stem ratelt achter elkaar door, terwijl elk deel van haar kleine, volle lichaam geanimeerd lijkt mee te bewegen met haar sprekende mond. Ze heeft een wijdvallende grijsblauwe trui aan die tot halverwege haar bovenbenen valt op een bruine wijde rok die tot aan haar enkels rijkt. Haar voeten zijn gestoken in leuke kleine rode huisschoentjes van fluweel achtige stof. Ter hoogte van haar wreef zit er een klein groen pomponnetje op de schoentjes. Het lijkt wel of ik hier te maken heb met een allerschattigst kaboutervrouwtje. Naar aanleiding van haar gastvrije aanbod, realiseer ik me dat het drinken van een kop koffie in de avond niet bevorderlijk zal zijn voor mijn nachtrust en ik besluit haar dat mede te delen. Heel vriendelijk zeg ik:

“Hartelijk dank voor uw lieve aanbod. De koffie ruikt inderdaad werkelijk verrukkelijk, maar ik ben bang dat als ik nu koffie ga drinken, ik geen oog meer dicht doe.” Ik glimlach en in reactie lijkt het kaboutervrouwtje een sprongetje te maken. Ze huppelt al naar de klapdeur terug als ik haar hoor zeggen: “Half tien is ook wel erg laat hoor voor koffie. Je hebt helemaal gelijk. Ik zet lekker een pot thee. Zo terug!”

Ik grinnik en loop naar de leunstoelen in de hoek. Zodra ik ga zitten, zak ik helemaal weg in de stoel en merk ik pas hoe ontzettend moe ik ben. Ik hoor ondertussen gerommel achter de klapdeuren en ik vermoed dat daarachter een keuken is gelegen. Naast me op de salontafel staat een lege asbak en daarnaast ligt een krant. Het is een regionaal nieuwsblaadje en het papier ziet er wit en glad uit. Het is een recente krant en ik pak hem op om de datum te lezen. Het verbaast me niet meer als ik zie dat de krant mij vertelt dat het vandaag 20 september 1999 is. “Ja schat”,  mompel ik in mezelf. “Je bent een echte tijdreizigster.”

Gek genoeg voel ik me in deze totaal onbekende setting volkomen op mijn gemak. Het grootste deel van de dag, vanaf het gespannen moment van ontwaken tot aan zojuist voor de deur van dit hotelletje, heb ik me opgejaagd en ietwat in paniek gevoeld. Dat gevoel is in dit ogenblik van rust en stilte totaal van me afgevallen. Ik voel me omhuld in deze villa Kakelbont met het ijverige kaboutervrouwtje en slaak een diepe zucht die uit mijn tenen lijkt te komen. En in dit ogenblik van ontspanning weet ik zeker dat alles goed komt. Sterker nog, alles is al goed. Dit is het enige moment wat telt. Het leer van de stoel voelt aangenaam koel onder me en ik vermoed dat als het vrouwtje niet snel terugkomt ik zo met mijn hoofd tegen de oren van de leuning in slaap ga vallen. Maar zo ver komt het niet want nog geen twee minuten later zwiept het klapdeurtje weer op en komt het kaboutervrouwtje naar me toe gelopen. Ze heeft een glimmend dienblad in haar handen met daarop twee ouderwets porseleinen kop en schoteltjes met bloemen motief en een schaaltje koekjes. In haar kielzog waggelt een grote witgrijze kat die duidelijk iets te veel lekkers heeft gegeten in zijn leven. Het dametje schuift de asbak opzij en zet het dienblad voorzichtig op de salontafel en neemt dan zelf plaats in de andere fauteuil. Terwijl ze de schoteltjes en kopjes rustig op de salontafel zet, ieder aan een kant van ons, zegt ze:

“Nou vertel eens, liefje, waar kom je vandaan, hoe heet je en wat kom je doen?” Ik glimlach bij zoveel vragen ineens, neem het schoteltje in mijn hand en begin mijn verhaal.

 

Wordt vervolgd…

Copyright © 2016 Tanja Ortmans

Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits Creative Commons: Photo ‘Red armchair’ by Pipo Wintter (Flickr)

Deel 34: Duisternis

Deel 34: Duisternis

Tot aan Amersfoort is het druk geweest op de weg met forenzen die nog laat terug gingen naar huis en vrachtwagens die voor het donker op hun bestemming wilden aankomen. Maar hier op de A28 is het rustig en de dag heeft volledig plaatsgemaakt voor de nacht. Het is stikdonker en de vele bomen steken pikzwart af tegen de nachtlucht langs de onverlichte weg. Ik heb slechts een handjevol rode achterlichten in het zicht en af en toe haal ik een of twee in colonne rijdende vrachtwagens in. Naarmate ik dichter bij Overijssel kom, beginnen er zenuwen als wormpjes in mijn buik te krioelen. Ik heb alle gedachten aan Noord-Holland, aan vreemde dromen en reality shifts achter me gelaten en ik merk dat ik puur en alleen gefocust ben op het vinden van mijn nu zestienjarige geliefde. Ergens heb ik het ongefundeerde idee dat hij de sleutel is naar de oplossing van mijn probleem, hoewel ik zo realistisch ben om te weten dat dat niet zo gaat zijn. Mijn intuïtie spreekt echter vanuit mijn onderbuik en lijdt mij geluidloos steeds dichter bij Sasja’s huidige thuisbasis.

De duisternis wordt alleen verlicht door mijn kilometer- en toerenteller en de gele lichten van tegemoet komende auto’s. Met een gelijkmatige honderdtwintig kilometer per uur glijd ik over het wegdek, terwijl de stilte van het moment mij de ruimte geeft om na te denken over mijn vervolgstappen. Het zal zo ongeveer kwart voor negen zijn als ik aankom in Nieuwleusen. Te laat om op zoek te gaan naar het huis van Sasja’s ouders en hoogstwaarschijnlijk ook om een hotelletje te vinden. Slapen in de auto zie ik niet zitten, maar als het niet anders kan, dan moet het maar. Mijn gedachten gaan uit naar de dating periode van Sasja en mij jaren geleden. Hij studeerde in Zwolle en woonde nog bij zijn ouders in Nieuwleusen. Zij waren niet blij met het feit dat hun zoon verkering had gekregen met een tien jaar oudere gescheiden vrouw met kinderen en naar hun huis kon ik alleen als zij weg waren. En op een impulsieve zondagavond reed ik na een klus in Utrecht door naar Zwolle en spraken Sasja en ik af in een gezellig Italiaans restaurantje. Na ons etentje bleek ik te moe om terug te rijden. Naar zijn huis kon ik ook niet, omdat zijn ouders thuis waren. En om middernacht als een dief in de nacht bij hun op de stoep staan voor een eerste kennismaking leek ons beiden geen goed idee. We zijn toen naar een park met een mooie vijver gereden in Nieuwleusen en daar heb ik -gewikkeld in een door Sasja het huis uit gesmokkeld dekbed- de nacht in mijn auto doorgebracht. Hoewel Sasja dolgraag bij me wilde blijven, paste hij met geen mogelijkheid bij mij op de achterbank. De nacht was zodoende eenzaam, oncomfortabel en kil, maar gek genoeg vond ik het niet erg. Het was juist een soort ongetemd gevoel van woeste vrijheid en avontuur dat me overviel op die koude nacht in september. En ik merk dat ik me weer zo voel. De onzekerheid van de nabije toekomst die aanspraak doet op mijn intellect en organisatietalent wakkert een latent verlangen naar avontuur in me aan. En dat voelt heerlijk. Ik voel me meer levend dan ik me in tijden heb gevoeld, zelfs gezien de twijfel van dit moment of ik er überhaupt ooit in ga slagen weer terug te keren naar mijn eigen tijd.

Het verschijnen van lantaarnpalen langs de snelweg, vertelt mij dat ik de randweg van Zwolle nader. Mijn dashboard klokje wijst even over half negen aan. In mijn borstkas voel ik het kloppen van mijn hart als ik denk aan de te nemen route naar Nieuwleusen. We schrijven 1999 en ik heb er geen flauw idee van of ik de bekende route vanaf de A28 via de N377 kan nemen richting Nieuwleusen. Voor mijn geestesoog zie ik de weg verschijnen en net als ik probeer in te schatten of deze al bestond in de vorige eeuw valt er een vervelend kwartje mijn bewustzijn binnen. Ik probeer het muntje weg te duwen, maar ik kan niet om de feiten heen. Ik bedenk me plotseling namelijk dat Sasja’s gezin pas sinds 2000 in Nieuwleusen is gaan wonen. Er is daar een nieuwe wijk ontwikkeld waar mijn schoonfamilie een huis heeft gebouwd. Sasja’s huis waar ik naar op weg ben, bestaat nog helemaal niet. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan om deze stommiteit. Ik pijnig mijn hersens om me de locatie van hun vorige woning te herinneren. Ik weet dat Sasja hiervoor in Balkbrug heeft gewoond, een aan Nieuwleusen grenzend plaatsje. Sasja heeft het gezellige, vrijstaande witte huis aan de rand van langgerekte weilanden en gezellige bossen wel eens aan me laten zien. Maar of ik het zo zal kunnen terug vinden is natuurlijk een tweede. Gelukkig is er zoiets als een telefoongids, maar dat is voor later zorg. Balkbrug kan ik ook bereiken via de N377, dus ik besluit deze afslag te nemen als ik de randweg van Zwolle voorbij ben. Misschien kan ik dan in de komende dertig minuten ergens langs deze weg een hotelletje of Bed & Breakfast vinden voor deze nacht. De lange, onverlichte eenbaansweg loopt glooiend door het donkere landschap.  De felle lichten van de tegemoetkomende auto’s razen voorbij. Ik heb me sinds het overlijden van Wander nooit op mijn gemak gevoeld op een eenbaansweg, maar deze weg, die ik al zo vaak heb gereden in mijn eigen eeuw, voelt niet ongemakkelijk.

Als ik Nieuwleusen nader en mijn snelheid minder, begint mijn net tot rust gekomen hart weer te roffelen in mijn borst. Alles is hier zo vertrouwd met dezelfde huizen langs de weg als ik me herinner. Als ik ter hoogte van de bakker het bordje ‘Nieuwleusen Centrum’ zie staan, sla ik  rechtsaf in plaats van rechtdoor te gaan richting Balkbrug. Het is net alsof ik steeds hoop dat deze nachtmerrie elk moment tot een einde kan komen. Wat als ik nu ongemerkt terug geswitcht ben naar 2014 en ik zo dadelijk ter hoogte van het Zuiderpark het gezellige, vrijstaande en vriendelijk verlichte huis van mijn schoonouders vind? Ze zullen raar opkijken en zich afvragen wat ik zo plotseling kom doen, maar me een dikke knuffel geven, een kop thee en een bed om in te slapen.

En alles lijkt er ongeveer hetzelfde te zijn als dat ik me kan herinneren. Ik rijd door de winkelstraat rechtdoor naar Nieuwleusen Zuid en zie tot mijn afschuw dat de weg er toch een stuk ouder uitziet. Ik moet het feit accepteren dat ik nog steeds in de verkeerde eeuw rondrijd. Maar dat wil ik niet en tot mijn blijdschap kan ik bij het Park gewoon rechtsaf en zie ik precies dezelfde huizen staan als in 2014. Hier op deze plek is er dus geen sprake van twilight zone achtige taferelen met paralelle universa waarin alles anders is. En wie weet switch ik zo als vanzelf terug naar waar ik hoor. Maar zodra ik de hoek om rijd, zie ik dat de villa van Sasja’s ouders er donker en onaf bij ligt. Hoewel er verschillende panden al wel gereed en bewoond zijn is dit bij het huis van mijn schoonouders helaas niet het geval. Waar de voortuin hoort te zijn ligt een uitgestrekte zandvlakte met naar wat het lijkt een omgevallen kruiwagen half bedolven onder wat bakstenen. Ik rijd erlangs en parkeer mijn auto onder een boom in een straat verderop. “Je zou dit niet moeten doen”, dendert het stemmetje door mijn hoofd. “Je moet op zoek naar een slaapplaats.” Ratelt het stug door. Maar ik stap uit de auto en loop rustig naar de nieuwbouwstraat. Voor de villa blijf ik staan. Alles is zo aardedonker en de ramen zonder glazen lijken me als oneindig duistere ogen aan te staren. Ik aarzel. “Zal ik er een rondje om heen lopen?” Een vragende stem vanuit mijn binnenste. Ik zie nog geen schutting of hekje en ik kan als ik wil zo het erf oplopen. Echter met het risico dat buren me zien en de politie bellen. En de politie is in dit geval mijn schoonvader. Ik schuif het idee door naar het land van onverstandige verzinsels. Het is onvoorstelbaar raar om voor dit bekende huis te staan, wat nu onmiskenbaar in aanbouw is. Zo donker en onbewoond. En dan te bedenken dat dit huis nog vijftien jaren voor zich heeft liggen totdat het op het punt is aangekomen waarop ik het als laatste zag. Wis en waarachtig sta ik hier in 1999. Er is geen ontkomen aan. Ik sluit mijn ogen en wrijf over mijn voorhoofd. Het avontuurlijke gevoel van eerder op de avond, is volkomen verdwenen en het is alsof er een band om mijn hart wordt getrokken. Steeds vaster en vaster. Ik voel me moederziel alleen en radeloos verloren als ik tracht iets van leven en licht te vinden in het verduisterde bouwwerk. “Ik moet hier weg!” Fluister ik hardop, terwijl een windvlaag zich dwars door mijn shirt baant. Ik heb geen jas aan en sla mijn armen over elkaar in een poging wat warmte te bewaren. Voorover gebogen met mijn armen strak om mijn lijf laat ik de plek achter die me ooit zo vertrouwd was en loop terug naar mijn auto.

Ik heb mijn auto hier al zo vaak geparkeerd. Op deze parkeerplaats onder deze boom als er geen plek was onder de carport van Sasja’s ouders. En nu zit ik hier weer en voel ik me totaal losgeslagen van alles wat mij lief en bekend is. Geen Sasja. Geen Viggo en Sterre. Alleen Jeroen en mijn ouders. En hoe veel ik ook van mijn ouders houd, de gedachte dat mijn kinderen nooit meer onderdeel zullen uitmaken van mijn leven, vervult me met een dusdanig gekmakend gevoel dat ik bijna in paniek raak. En wat dacht ik eigenlijk te vinden op deze plek uit het verleden? Ik denk terug aan de zinloze blijde verwachting die ik voelde toen ik Nieuwleusen in reed. En voor wat? Voor niks. Er is hier niets anders te bekennen dan duisternis. En eenzaamheid. Ik lijk wel volledig gek geworden in mijn onnozele idee om naar Overijssel te gaan. Daar sta ik dan in mijn eentje in een auto van vroeger op een plek waar ik in 1999 helemaal niet thuis hoor. “Je kunt nog terug.” Begint het stemmetje in mijn hoofd weer te ratelen. “En dan?” Zeg ik terug. Gezellig naast Jeroen in bed gaan liggen? Of logeren in mijn ouderlijk huis?” Ik zucht diep en schud mijn hoofd. “Hopeloos dit.” Zeg ik hardop. Maar met hier blijven zitten schiet ik ook niets op. Als ik überhaupt ooit nog ergens zal komen door op te schieten. “Tijd. Wat een fucked up concept anyway”, grom ik zachtjes, terwijl ik bruusk de autosleutel in het contact steek en de kleine Seat Ibiza grommend tot leven wek.

 

Lees HIER het volgende deel >>>

 

Copyright © 2016 Tanja Ortmans

Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits Creative Commons: Photo ‘The House’ by Skabeater (Flickr) edited by Tanja

Deel 33: Morpheus’ koekjes

Deel 33: Morpheus’ koekjes

Ik kijk op het dashboard klokje van mijn Seat Ibiza dat 19.52 uur aanwijst. De zon gaat onder en ik zie boven de uitgestrekte Gelderse velden de grauwe dag plaatsmaken voor een donkerblauwe nacht. Ik heb mijn auto geparkeerd langs het gras van het eerste grote tankstation wat ik op de A28 tegen kwam. Aan mijn rechterhand strekken zich kale velden uit en aan mijn linkerkant staan een aantal vrachtwagens geparkeerd. Bij sommige de cabinelichten aan, terwijl de over de snelweg langsrazende auto’s ook hun voorbij schietende lichten op ons schijnen. Ik ben om zeven uur vertrokken uit Koog aan de Zaan en tot mijn opluchting waren alle files inmiddels opgelost. Nadat we The Matrix hadden afgekeken zijn Jeroen en ik nog even naar de Albert Heijn gelopen en hebben we krieltjes gehaald om af te bakken, een stukje kip voor Jeroen en een vegetarische schnitzel voor mij. Terwijl Jeroen een computerspelletje speelde op de stokoude PC, heb ik het eten klaargemaakt en opgediend met een kleine salade, waarvan ik nog wat ingrediënten over had van de lunch. We hebben eigenlijk een rustige en best gezellige middag gehad met zijn tweeën. In een vlaag van verstandsverheldering heb ik nog een slaapzak en kussen ingepakt, omdat ik niet zeker wist of ik überhaupt nog een hotelletje zou kunnen vinden in de avond om te kunnen slapen. Nu had ik in ieder geval de middelen om het een nachtje in de auto te overleven. Jeroen heeft me even na zeven uur uitgezwaaid en ik ben goedgemutst op weg gegaan naar het oosten van het land.

Omdat ik ontzettend moe ben en mijn ogen bijna dichtvielen tegen de tijd dat ik langs Amersfoort kwam, heb ik besloten te stoppen op deze plek om even te shoppen voor een koffie bij het tankstation. Ik heb mijn auto zo dicht mogelijk bij de ingang gezet, maar voel me toch ergens niet op mijn gemak als ik uit de auto stap en naar de shop loop. Ik weet ook niet wat me te wachten staat als ik de hoek om loop naar de ingang. Het zag er toen ik kwam aanrijden uit als een hedendaags benzinetank station met voor de deur zakken met hout te koop en een paar bossen bloemen en olie voor de motor. Maar als ik de winkel van het benzinestation inloop, zie ik dat het er niet zo nieuwerwets uitziet als gehoopt en het en stuk minder goed geoutilleerd is als tegenwoordig . Toch merk ik een automaat op waar ik een kop koffie met melk tap om deze even later af te rekenen aan de kassa. Ik hoop dat deze kop koffie me genoeg bij mijn positieven brengt om de andere helft van deze reis te kunnen volbrengen zonder in slaap te vallen. Ik wandel met een ferme pas terug naar mijn auto en ik ben blij als ik in alle veiligheid weer plaats kan nemen op mijn stoel. De koffie is erg heet en ik open het handschoenenkastje aan de passagierskant waar in de klep een inkeping zit voor mijn bekertje.

Terwijl ik daar zo rustig zit te wachten tot mijn koffie wat is afgekoeld, leun ik achterover in de stoel en sluit ik mijn ogen. De belevenissen van de afgelopen uren trekken in flarden aan mijn geestesoog voorbij. De Albert Heijn, Het boek over uittredingen, Jeroen en The Matrix. Ik zie Neo, de hoofdpersoon uit die film in zijn wapperende, zwarte, lange jas weg rennen voor de angstaanjagende agenten die achter hem aan zitten. Neo leeft  samen met alle andere mensen op aarde in The Matrix, een droomwereld, bedacht door een computerprogramma. Iedereen denkt dat het dagelijks leven waar zij deel van uit maken helemaal echt is. Zonder twijfel. Net zoals wij denken dat de wereld waarin we leven is zoals ze is. Maar dit blijkt allemaal te berusten op een grote illusie. Neo komt achter het bedrog van de matrix dankzij Morpheus die al tijden op zoek is naar Neo. Morpheus is inmiddels ontsnapt aan het computerprogramma en hij denkt dat Neo de ware is die de mensheid zal kunnen redden van deze matrix. Neo krijgt van Morpheus de keuze om achter de waarheid te komen door middel van het slikken van een rode pil. Hij mag ook kiezen voor de blauwe pil en dan zou hij weer terug gaan naar zijn oude leventje in de matrix. Zijn drang naar het kennen van de waarheid dwingt hem te kiezen voor de rode pil en hij komt er achter dat zijn hele leven berust op een leugen.

Doordat ikzelf in zo’n idiote toestand terecht ben gekomen sinds vanochtend, voel ik enige verwantschap met Neo. Ik weet momenteel ook niet wat echt is en wat niet. Ook al lijkt de wereld die ik nu ervaar hartstikke echt, er zijn zoveel vreemde zaken gaande, dat ik me bijna begin af te vragen wat echt is en wat niet. En puur het feit dat ik me volledig uit het niets ineens bleek te bevinden in een realiteit uit mijn verleden, roept net zo veel vragen op bij mij als bij Neo in The Matrix. Helaas heb ik geen Morpheus bij de hand die me een rode pil aan rijkt waarmee ik kan ontsnappen uit deze matrix van 1999.

Ik adem heel diep in om mezelf een stukje ontspanning te geven en op de langzame uitademing voel ik dat de beelden van deze dag naar de achtergrond van mijn bewustzijn verdwijnen. Ik zucht nog een keer diep en voel de rust van dit moment als een zachte deken over me heen glijden. Hoewel mijn situatie verre van normaal of eenvoudig is, is er in wezen in dit huidige moment niets anders aan de hand dan een jonge vrouw die in een auto zit op de parkeerplaats van een tankstation. Langs de snelweg op een maandagvond in de avondschemer.

Ik heb het gevoel dat ik even ben weggedommeld en kom tot een schok weer bij mijn positieven. Maar ik heb mijn ogen nog niet open gedaan of ik voel dat ik niet meer in de auto zit. De paniek kruipt vanaf mijn voeten naar boven en lijkt even mijn middenrif te verlammen. Dan komt mijn ademhaling weer tot leven en past zich aan aan het gejaagde ritme van het snelle kloppen van mijn hart. Ik durf mijn ogen niet te openen. Heeft iemand mij de auto uit gesleurd, zonder dat ik me daarvan bewust ben geweest? “Syl, open je ogen. Nu!” De stem van mijn eigen geest spreekt me dwingend toe en zodra ik mijn ogen langzaam open, merk ik dat ik in een halfdonkere kamer zit. En tegenover me zit Morpheus uit de film in zijn lange, leren jas. Ik hou van schrik mijn adem in als hij voorover buigt. “Waar ben ik nou weer in terecht gekomen?” Vraag ik me angstig af. Ik wijk terug naar achteren en voel dat mijn rug de leuning van de oude, versleten leunstoel ontmoet waar ik blijkbaar in zit.

“Je hoeft niet bang te zijn, Sylvia. Ik doe je geen kwaad.” De donkere man tegenover me spreekt me met zijn diepe, zware stem kalm toe. “Ik ben hier om je te helpen terug naar huis te gaan.”

“Ik zat in de auto, ik wil terug naar de auto.” Zeg ik met een piepstemmetje die zachter klinkt als dat ik bedoeld had. “Wat doe ik hier? Ik wil weg uit deze film.”

“Sylvia, let op. Ik heb hier twee koekjes. Ze zijn versgebakken en als je ze wilt hebben, zijn ze voor jou.” Morpheus pakt een klein, zilverkleurig blikje van de salontafel die naast ons staat, opent deze en pakt er twee kleine, ronde koekjes uit. Ze zien er uit als een mengeling van zandkoekjes en gezonde havermout koekjes. Ik vergeet even mijn angst als ik de grote, zwarte man voor mij zie met twee kleine koekjes in zijn handen. “Dit is blijkbaar niet de film, anders had hij een blauwe en rode pil uit het doosje gehaald.” Werken mijn gedachte op een analytische manier mee. Ik ga voorzichtig een beetje meer overeind zitten. De geur van verse koekjes bereikt mijn neus en ik snuif onwillekeurig.

“Ze ruiken lekker hè?” Zegt Morpheus. “Het orakel heeft ze speciaal voor jou gebakken.” Ik herinner me het orakel uit de film. Een lieve, wat oudere vrouw, gekleed in een groene jurk. Neo ontmoet haar in haar gezellige keukentje. Zij haalde in de film een schaal met gebakken koekjes uit de oven.

Dan daagt het me plotseling met de helderheid van een opgewreven wijnglas in een vijfsterren restaurant. “Dit is een droom.” Concludeer ik rustig in gedachten. “Ik ben in de auto in slaap gevallen en in een hele lucide droom belandt. Het lijkt gewoon net echt. Maar ondertussen gooi ik alles uit de film door elkaar en heb ik mezelf in de scene van Neo en Morpheus gedroomd.”

“Je droom niet”, vervolgt Morpheus met een ijzingwekkend rustige toon in zijn stem. Ik adem van schrik diep in en houd mijn adem even vast. “Hij heeft mijn gedachten gelezen”, schiet het door mijn hoofd.

“Klopt”, zegt de donkere man vanachter zijn kleine zonnebrilletje, waardoorheen zijn ogen niet te zien zijn. “Dus let goed op wat ik zeg, Sylvia. Als je besluit deze koekjes te eten, zal de waarheid aan je getoond worden. Als je echter besluit ze niet te eten, dan mag je hier de kamer verlaten. Je wordt dan morgen ochtend wakker in je eigen bed, in je eigen jaartal en zult je je van dit avontuur niets herinneren.

Ik open mijn mond een beetje om de lucht waarvan ik het idee heb dat er te weinig van is in deze bedompte kamer, wat meer te kunnen binnen laten. Morpheus heeft hier een goede deal voor me, weet ik. Het niet eten van de koekjes transporteert me meteen terug naar 2014 en laat dat nou precies zijn wat ik wil. Net als bij Neo is echter mijn drang om de waarheid te ontdekken achter mijn avontuur, groter dan mijn wens om naar huis te gaan. Zonder verder na te denken pak ik de twee koekjes uit de handen van Morpheus en prop ze een voor een in mijn mond. Mijn kaken bewegen razendsnel heen en weer en voor ik het weet zijn de koekjes tot moes vergaan. Ik blijf Morpheus met volle mond strak aankijken, maar slik de koekjespulp nog niet door.

“Heel goed, Sylvia”, bast Morpheus langzaam. “Als je de koekjes zo hebt doorgeslikt, volg dan het witte konijn.

Het witte konijn komt ook uit de film, herinner ik me. “Follow the white rabbit”, wordt er tegen Neo gezegd, omdat het witte konijn hem zal leiden naar de waarheid.

Ik voel dat ik ondanks mijn angst voor wat komen gaat, niet in staat ben om dat wat over is van de koekjes langer in mijn mond te houden en de slikbeweging volgt dan bijna onwillekeurig en onverwachts. Ik voel de koekjesmoes door mijn keelgat glijden en op dat moment begin ik te vallen. Dwars door de stoel en de vloer heen. Het lijkt wel of er een luik is opengegaan in de leunstoel en ik pardoes in het luchtledige terecht ben gekomen, terwijl ik met duizelingwekkende vaart blijf vallen.

Met een schok land ik en mijn benen schieten zo ongecontroleerd naar boven dat ik mijn knie stoot. Mijn ademhaling gaat zwaar en ik voel mijn hart tekeer gaan in mijn borstkas. Als ik mijn ogen open, moeten ze wennen aan het halfduister. Ik weet even niet waar ik ben als mijn hersenen zin proberen te geven aan de omgeving. Een tel later, wat lijkt als een eeuwigheid daagt het me dat ik gewoon terug ben ik in de auto. Ik wrijf over mijn pijnlijke knie die ik zojuist tegen de stuurkast heb gestoten. De klok op het dashboard wijst aan dat het 19.59 uur is. De koffie staat nog steeds naast me te dampen op het klepje van het handschoenenkastje. Ik ben echt niet langer dan enkele minuten in slaap gevallen. “Niks aan de hand, vrouw”, zeg ik hardop met vaste stem. “Gewoon een droom. Niks meer, niks minder.” Het gevoel dat deze droom echter en helderder was dan mijn normale dromen blijft desondanks als een irritante gedachte aan een zijkantje van mijn hersenpan haken. Een vervelend gevoel bekruipt me. Ik vind het niet leuk dat ik weer ben weggevallen in iets wat leek op een droom. “Je moet helder blijven, Syl. Wakker. Je moet weg hier uit dit jaar. Deze eeuw.” Spreek ik mezelf dwingend in gedachten toe. Ik heb geen zin en tijd voor dit soort onderbrekingen van datgene wat momenteel het meest lijkt op de werkelijkheid. Maar net als Neo vraag ik me steeds sterker af wat nog realiteit is. En dat benauwd me. Mijn wens om weer terug te keren naar het vertrouwde is vloeit voort uit het idee dat dat de werkelijkheid is. Net zozeer als dat Neo graag terug wilde naar zijn eigen werkelijkheid, zijn leven in de matrix. Maar hij koos voor de rode pil die hem meenam de matrix uit, rechtstreeks naar de echte wereld. En ik at in mijn droom de koekjes op, omdat Morpheus me beloofde dat ik zo de waarheid zou ontdekken. Net als Neo.

Diep in gedachten rijk ik naar de hete koffie. Ik drink voorzichtig uit het kartonnen bekertje en laat de warme koffie weldadig door mij heen stromen. “Een koekje”, zeg ik zachtjes tussen twee slokken door. “Dat lekkere koekje van Morpheus was er wel ingegaan nu zo bij de koffie.” Ik grinnik onwillekeurig bij het idee om dan weer pardoes door de stoel te vallen. Dwars door het wegdek. Mijn fantasie gaat met me op de loop en ik zie mezelf helemaal door de aarde vallen om er in Australië tussen de kangoeroes weer uit de komen. “We doen het maar even zonder magische koekjes, Syl.” Ik drink in een teug de laatste koffie op en klem vervolgens het lege koffie bekertje tussen de passagiersstoel en de handrem. Het is tijd om weer op weg te gaan. Terwijl ik de auto start en rustig de parkeerplaats afrijd richting de snelweg, voel ik de half verborgen waarheden en weggestopte gedachten nog steeds als irritante haakjes zitten. Ergens achterin mijn hersenpan.

 

Lees HIER het volgende deel >>>

 

Copyright © 2016 Tanja Ortmans

Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits Creative Commons: Photo ‘Cookies?’ by Miriam S (Flickr) edited by Tanja

Deel 31: Smeltende sneeuwpop

Deel 31: Smeltende sneeuwpop

Ik slaak een diepe zucht en glimlach. “Vooruit dan maar. Ik wil hem nog wel een keertje zien.”

“Nog wel een keertje zien? Hij is net uit!” Antwoordt Jeroen.

“Ja natuurlijk, ik bedoelde eigenlijk dat ik hem al die tijd al een keertje had willen zien”, red ik mezelf. Het idee om The Matrix weer te zien spreekt me aan. Het feit dat ik deze gezellig op de bank met Jeroen moet gaan kijken, vind ik dan weer minder. Maar hij heeft zo zijn best gedaan voor mij met de bloemen en de film dat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen om nu weg te gaan.

Jeroen zet de televisie en de videospeler aan. Videospeler? Heette dat zo? Tot mijn verbijstering kan ik me niet meer accuraat herinneren hoe je het apparaat noemt dat vroeger video’s afspeelde. Terwijl ik ga zitten op de bank en Jeroen gadesla probeer ik me te herinneren hoe we zo’n ding vroeger noemden. Videorecorder? Ik geloof dat dat het was. Vreemd woord, want volgens mij neemt de machine niets op en speelt ie alleen maar af. Ik sta op om onze bekers thee van tafel te halen en op de salontafel bij de TV te zetten.

“Ik heb ook nog een zakje chips gekocht.” Zegt Jeroen, die nog steeds op zijn hurken voor de videorecorder zit. “Het zit in mijn andere jaszak.”

“Ok”, antwoord ik. “Ik zal het pakken, maar ik heb net gegeten, dus niet zo veel honger.” Zeg ik er achteraan.

Ik loop naar zijn jas, pak het zakje Buggles dat hij heeft gekocht en doe de inhoud in een kommetje. Als we even later op de bank zitten met onze thee en een kommetje chips en Jeroen de video aanzet, lijkt het net als vroeger. Er verschijnt een kleine glimlach om mijn mond als ik me bedenk dat dit vroeger is.

Jeroen slaat zijn arm om mij heen en onbewust krimp ik iets ineen. Het blijft abnormaal voelen om zo close met Jeroen te zijn. Het beeld van een altijd boze Jeroen uit het jaar 2014 met de minachting in zijn ogen, laat me niet los. Onbewust houd ik mijn adem in, want een seconde of twintig later, krijg ik het benauwd en neem ik een grote hap lucht. Ik voel me duidelijk niet op mijn gemak en hoewel Jeroen niet heel erg invoelend is, merkt zelfs hij mijn afwijkende gedrag op. Hij zet de film op stop met de afstandsbediening en draait zich naar me om.

“Wat is met je, Syl? Je bent echt niet in je normale doen en ik heb het idee dat er meer speelt.” Jeroen kijkt me doordringend aan. Het verbaast me. Dit is niets voor de Jeroen die ik al bijna twintig jaar ken. Die Jeroen heeft zich nooit iets bekommerd om gevoelens van anderen. Niet dat hij ongevoelig is, maar hij zal nooit vragen wat er is om daar vervolgens dan ook echt over in gesprek te gaan. Ik kijk hem dan ook vol verbazing aan. Even weet ik niet wat ik terug moet zeggen. “Moet ik de waarheid vertellen?” Vraag ik me in stilte af in dit luttele moment van intens oogcontact. “Heb ik deze man eigenlijk ooit wel eens de waarheid vertelt?” Spookt het dan ineens door mijn hoofd. “Heb ik Jeroen in al die ongelukkige jaren wel eens in alle intimiteit gevraagd naar me te luisteren? Om hem te vertellen hoe ongelukkig ik me voel in de relatie?” Ik weet dat het antwoord nee is. De keren dat ik iets met hem probeerde te bespreken, wimpelde hij me af door gelijk een oplossing aan te dragen. Dat heb ik heel vaak laten gaan en zo zoetjes aan ben ik door de jaren heen gestopt om dingen met hem te delen. Ik heb alles ingeslikt. Elk probleem, alle zorgen, al mijn gevoelens. Niets deelde ik nog met hem de laatste vijf jaar van onze relatie. En als ik iets met hem probeerde te bespreken, was daarvoor geen tijd, moest hij nog wat werk afmaken, stond de X-box snel aan en werd ik afgescheept met het afgezaagde: ‘Het komt wel weer goed, schatje.’ Ik voelde me diep ongelukkig en had tijdens de aftakeling van ons huwelijk langzaam het gevoel dat ik elke dag een stukje meer dood ging. Mijn kaarsje doofde en ik raakte steeds meer geïsoleerd, steeds meer gespannen en werd met de dag gefrustreerder. Mijn frustratie ging over in irritatie en schoot in woede. Ik ben woest geweest op Jeroen. Niets kon hij meer goed doen. Al mijn verdriet die ik voelde door de afstand die er ontstond tussen mij en Jeroen en waar ik naar mijn idee niets aan kon doen, reageerde ik op hem af. In plaats van het probleem benoemen, werd ik boos. Woest. Woedeaanvallen heb ik gehad. Bijna dagelijks, totdat ik murw en stukgeslagen tegen de betonnen muur die Jeroen had opgetrokken, in de zoveelste depressie belandde. Jeroen was op het laatst een ondoordringbare vesting geworden en ik een lamgeslagen vogeltje, afwisselend boos, overspannen en depressief.

De eenzaamheid was misschien nog wel het ergste. Avond na avond zat ik in mijn hoekje aan de keukentafel gepropt tussen koelkast en tafel aan mijn laptopje, terwijl Jeroen luidruchtig aan het X-boxen was. Vrijen deden we niet meer, gesprekken gingen enkel nog over de functionele dingen des levens, over luiers, avondeten en geplande afspraken met familie en vrienden. We waren een volledig geautomatiseerd gegeven geworden met zijn tweeën. Ik voelde me een uitgedroogde druif, een piepklein rozijntje waar alle levenssappen uit weg waren gevloeid. In mijn onbewuste verlangen weer een volle en sappige druif te zijn en met passie te verworden in een overheerlijke rode wijn, werd ik toen halsoverkop verliefd op het eerste manspersoon die me echt aandacht gaf. Waarmee ik kon praten. En die ook nog diepgaand leek te kunnen filosoferen over het leven. Het was een oudere en niet bijster aantrekkelijke man die ik van mijn yogaklas kende. Jeroen was in wezen leuker, knapper en slimmer. Maar Kees gaf me aandacht en hij ontwaakte iets in me dat ik al vele jaren niet meer had gekend. Avond na avond mailde hij me en uren zat ik op mijn computer lange e-mails terug te schrijven, angstig dat Jeroen mijn verliefdheid door zou krijgen. En toen was het op een ochtend zo ver. Net als zojuist vroeg Jeroen me totaal onverwachts en op de man af: “Wat is er toch met je? Je bent enorm afwezig de laatste weken.”

Ik kon me bijna niet voorstellen dat ik nog meer afwezig kon zijn dan ik al die jaren al geweest was. Maar blijkbaar had Jeroen iets van mijn nog grotere afwezigheid opgemerkt. Ik wist al vele jaren dat ik de relatie met Jeroen eigenlijk niet wilde doorzetten. We waren te ver uit elkaar gegroeid. Het feit dat we met geen mogelijkheid nog iets met elkaar konden delen, waar dan ook over, was het eigenlijke probleem. De hartsconnectie die ik elke dag voel met Sasja, de diepe liefde en het zielenpad wat we met elkaar delen, dat is er met Jeroen nooit echt geweest. Ik heb ontzettend veel van Jeroen gehouden en hou nog steeds van hem. Maar het enige wat er na al die jaren was overgebleven als gemene deler was ons aparte gevoel voor humor. Voorderest speelde we vadertje en moedertje en gedroeg Jeroen zich als ondoordringbare vesting en ik speelde de hysterische prinses. Het beeld van Jeroen die zijn muren heeft opgetrokken en totaal niet bereikbaar meer is en ik als volkomen gefrustreerde, boze prinses die probeert de vesting binnen te dringen is humoristisch en tegelijkertijd droevig.

En toen hij op die ochtend vroeg wat er aan de hand was, heb ik hem eerlijk verteld dat ik verliefd was geworden op een ander en wilde scheiden. Dat ik wilde scheiden had ik al veel vaker gezegd en mijn wens om te stoppen met de relatie was al heel lang intens bij mij aanwezig. Ik had het echter nooit aangedurfd. Altijd als ik zei dat ik wilde scheiden, reageerde Jeroen met een: “Als je weg gaat, pak ik de kinderen van je af.” Dat was voldoende motivatie om de patstelling waar we in terecht waren gekomen te laten voortduren. Maar mijn verliefdheid transformeerde mijn grote angst om te scheiden in een verlangen naar vrijheid. Een intense wens om na vele jaren een half leven geleefd te hebben als zombie, de juice van het leven weer door mijn aderen te voelen stromen. En die ochtend maakte ik het uit. En het ging nooit meer aan. Ook niet met de man van yoga. Die verliefdheid was enkel een springplank het huwelijk uit. Het verlangen te ontsnappen was groter geworden dan mijn angst om te blijven. Maar het doet me tot op de dag van vandaag nog steeds ontzettend veel pijn dat Jeroen en ik nooit de connectie hebben kunnen herstellen die er ooit was tussen ons.

Ik pak Jeroens hand beet na al die gedachten die met de snelheid van een Thalys door mijn hoofd heen jagen.

“Lieverd”, zeg ik rustig. “Het spijt me. Het spijt me dat ik afwezig ben. Het spijt me dat ik niet de vrouw kan zijn die ik voor je wil zijn. Het spijt me dat het is zoals het is.” Mijn ogen vullen zich ondertussen met tranen. “Wat hebben deze man en ik elkaar toch aangedaan al die jaren? En wat blijven we elkaar toch aandoen?” Vraag ik me af.

“Waar heb je het over, Syl?” Je doet net alsof alles kommer en kwel is. We hebben het toch goed samen?” Jeroens groene ogen kijken me strak aan. “Wil je het uitmaken?” Ik reageer niet op zijn vraag.

“Jeroen, alsjeblieft. Er is niks. Ik zit gewoon met mezelf overhoop. En ik wil straks even rust. En weg. Snap je dat?” Ik blijf zijn hand stevig vasthouden en kijk hem rustig aan.

“Het is goed, Syl. Het is al goed. Laten we gewoon de film kijken, een lekker chippie eten en dan zien we wel verder, ok?”

Zo ken ik Jeroen weer. Niet doorvragen. Hopen dat alles overgaat. Vanzelf. Zonder rimpeling in het veld des levens. En zo ken ik ook mezelf weer. Niks werkelijk benoemen, dan gaat het over en kunnen we verder tot de orde van de dag. Maar ik weet al dat de toekomst gaat uitwijzen dat de rimpels niet zullen weg gaan en dat de orde van de dag in het water valt. Rimpels komen er steeds meer en meer. Tot dat wat ooit onze relatie was uit elkaar valt als een smeltende sneeuwpop in de lente.

 

Lees HIER het volgende deel >>>

 

Copyright © 2016 Tanja Ortmans

Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits Creative Commons: Photo ‘Not friends, you and I , not friends’ by Ryan (Flickr)

Deel 18: In het nauw

Deel 18: In het nauw

Saartje is gestopt met blaffen, maar haar achterlijfje gaat wild heen en weer alsof haar teckelbibs het kwispelen van haar staartje niet kan bijbenen. Ik hoor de achterdeur dichtslaan. De kleine goudbruine teckel springt een paar centimeter met haar voorpootjes van de grond en blaft twee keer kort. Er komt blijkbaar vertrouwd volk aan. Ik heb helemaal geen zin in bezoek. Joost mag weten wie er zo binnen gaat komen om bijna kwart voor negen in de ochtend.

“Verwachten jullie iemand?” Vraag ik mijn ouders.
“Nee!” Mijn moeder schudt haar hoofd en trekt haar wenkbrauwen iets op, terwijl ze rustig van tafel opstaat om het bezoek te verwelkomen dat te horen aan de deurklink van de bijkeuken nu gaat binnenkomen.

“Hi Jeroen!” Mijn moeder loopt richting de deur naar Jeroen.
“Shit”, denk ik. “Jeroen. Daar zit ik zo niet op te wachten.” Ik voel mijn vader naar me kijken, die de schrik van mijn gezicht kan aflezen.

Saartje is inmiddels als een dolle tegen Jeroen op aan het springen en dan zie ik Jeroen om het hoekje komen. Hij hurkt om Saartje te aaien die op haar rug is gaan liggen, zodat Jeroen haar over haar buikje kan kriebelen. Haar korte pootjes wijzen vrolijk naar boven en haar enorme langharig staart veegt over de grond heen en weer.

“Wil je koffie of thee?” Vraagt mijn moeder aan de piepjonge man in de keuken die ooit mijn levenspartner was.
“Ik hoef even niks”, zegt Jeroen terug met zijn zware stem. “Ik was alleen op zoek naar Sylvia. Ik moet zo naar school en daarvoor wil ik de laatste proefwerken nog even nakijken.

Jeroen is docent Engels op een middelbare school in een achterstandswijk in Amsterdam. Een uitdagende baan met kinderen die overdag liever elders verblijven dan aanwezig te zijn in het klaslokaal van hun VMBO school. Hij vertelde vanochtend dat hij rond elf uur op school moet zijn. Dat betekent dat hij rond tienen de trein moet nemen op Station Koog-Zaandijk, vijf minuten fietsen vanaf ons oude studentenhuis. Alsof hij mijn gedachten leest zegt hij:
“Ik neem de trein van zes over tien naar Centraal, maar daarvoor wil ik nog even het laatste nakijkwerk doen.”

Jeroen is gaan staan. Ik weet niet wat ik moet doen. Moet ik naar hem toelopen en hem een zoen geven ofzo? Ik besluit te blijven zitten.
“Wat is er dan?” Vraag ik hem.
“Je neemt je telefoon niet op, dus ik denk, ik ga even kijken waar je bent.”
“Wilde je me wat vragen?” Zeg ik?
“Ik niet, maar Petra wel. Ze heeft je al zeker drie keer gebeld. Staat je telefoon uit?”

“Petra?” Denk ik bij mezelf. “Wie de floep is Petra?” Ik blijf Jeroen schaapachtig aankijken, terwijl ik mijn eigen hersenen pijnig in de hoop dat er ergens een vakje opengaat waar een uit mijn oude leven bekende personage met de naam Petra omhoog komt springen. Er gebeurt niets.

“De bespreking met betrekking tot mevrouw de Vries was om kwart over acht begonnen en ze wisten niet waar je bleef, dus belde ze naar ons huis toe, omdat ze jou mobiel niet te pakken kregen.” Gaat Jeroen rustig verder.

“Vergadering? Kwart over acht? Petra? Mevrouw de Vries? Jezus.” Mijn gedachten springen als verwarde can can danseresjes op zoek naar de rechte lijn heen en weer in mijn hoofd. Om de wirwar van veelkleurige danseresjes extra de tijd te geven pak ik mijn tasje van de bank naast me en haal mijn telefoon er uit. Als ik hem open klap zie ik dat ik vier oproepen heb gemist. Een van Jeroen, de laatste en drie van Petra. Blijkbaar had ik mijn telefoon op ‘stil’ staan. De mentale danseresjes blijven in hun wijde rokken doelloos rondspringen. Ik kan er geen enkele vorm van chocola van maken. Niks, nada, noppes. Petra, mevrouw de Vries, bespreking, er begint geen enkel belletje te rinkelen. Ik heb naar mijn weten nooit een manager gehad of collega die Petra heette en mevrouw de Vries kan iedereen zijn. Iedereen heet zo’n beetje de Vries.

“Shit”, zeg ik tegen Jeroen. Ik besluit een beetje toneel te spelen. “Ik ben die hele vergadering glad vergeten. Ik zal Petra zo terug bellen dat ik er aan kom.”
“Dat is prima joh, doe maar even snel”, zegt Jeroen op een rustige toon terug”, want ze maakte zich zorgen. Je bent nooit te laat. En ik maakte me vanochtend ook wel zorgen. Je ging zo idioot vroeg weg en je leek helemaal overstuur.”
“Wat heb je tegen Petra gezegd?” Ik maak me zorgen, want ik denk dat het het slimst is als ik me zo ziek meld, maar ik weet niet wat Jeroen haar allemaal heeft verteld over de toestand waarin ik me bevond toen ik vanochtend vertrok.
“Ik heb gezegd dat je al vroeg bent weggegaan en dat ik niet wist waarheen.”
“Maar je hebt verder niet gezegd dat ik van slag was?” Mijn stem klinkt bezorgd.
“Nee, ik heb gezegd dat ik ging proberen uit te vogelen waar je was.”

“Sylvia had mij gebeld vanochtend.” De stem van mijn vader klinkt ineens onverwacht door de keuken. “Ze had een nachtmerrie gehad over mij en wilde weten of het goed met me was. Je kent Syl, die droomt altijd zo helder en na een nare droom kan ze vaak de hele dag van slag zijn. Toen heb ik haar gezegd dat ze gerust even een kop thee kon komen drinken hier om een beetje bij te komen van de nacht.”

Mijn vader redt me hier uit de brand. Wat een lieverd!

“Ja”, zeg ik tegen Jeroen. En ik had ook heel naar gedroomd over Wander. Dat ie dood was enzo. Dus ik ben ook nog even bij Wander geweest.” Ik begrijp dat ik dit wel moet vermelden, want als Wander later tegen Jeroen zegt dat ik om half zeven voor zijn deur flauw viel, moet ik wel een logisch verhaal hebben. En ik heb immers al tegen Wander gezegd dat ik een nachtmerrie over zijn dood had gehad.

“Dus jij bent al anderhalf uur aan het spoken door de buurt omdat je naar hebt gedroomd?” Jeroen kan het niet laten iets van zijn laatdunkendheid te laten horen. Waar ik me altijd heb bezig gehouden met dromen, hun betekenis, astrologie, leven na de dood, geesten en andere occulte zaken, blijft hij een uit de klei getrokken West-Fries en moet hij niets hebben van dat alles. Vanaf mijn kinderjaren heb ik me al bezig gehouden met paranormale gebeurtenissen, omdat ik zelf veel meemaakte waar ik geen logische verklaring voor kon vinden. Ik wist simpelweg dat er meer moest zijn tussen hemel en aarde, omdat ik dat zelf ervaarde. Ik las boeken en probeerde via diverse wegen meer te weten te komen over de onzichtbare wereld die voor mij zichtbaar was. Want dat de wereld niet stopte bij datgene wat we met onze vijf zintuigen kunnen waarnemen, was mij als klein kind al duidelijk. Maar Jeroen dacht daar heel anders over. Later heb ik in mijn tienerjaren net als mijn moeder een cursus aura healing gedaan en ben ik me na de komst van Viggo gaan omscholen als Reïncarnatietherapeut. Jeroen heeft het altijd stilzwijgend getolereerd en me gesteund op mijn spirituele pad, maar voor hem blijft de zichtbare wereld de enige werkelijkheid.

“Als ik wil spoken, Jeroen. Dan spook ik lekker, ok?” Hij irriteert me. In 1999 was ik waarschijnlijk nog verliefd op deze man, maar dat is op dit moment bepaald niet meer aan de orde. Ik wil dus ook graag dat hij weg gaat nu, zodat ik mijn gedachten kan ordenen en er wellicht met de hulp van mijn ouders achter kan komen wie de mensen zijn waar Jeroen het net over had.

Jeroen heeft de irritatie in mijn stem gehoord en antwoordt wat vergoelijkend:

“Ik maakte me gewoon zorgen, Syl. Zie ik je vanavond?” Jeroen loopt op me af en ik ga staan. Ik ben er nog steeds niet achter of ik hem moeten kussen of omhelzen of niets moet doen.
“Ik denk het wel”, antwoord ik terug, terwijl ik er in werkelijkheid geen idee van heb of ik straks terug ben als hij er is. Zoals ik er nu in sta wil ik me ziek melden van mijn onbekende werk en per direct intrekken bij mijn ouders. Maar die wens hou ik wijselijk voor me.

Jeroen buigt naar me toe om me een kus te geven op mijn mond. En voor de tweede keer vandaag draai ik hem mijn wang toe.

 

Lees HIER het volgende deel >>>

Copyright © 2015 Tanja Ortmans 

DisclaimerElke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.

Photo credits photo ‘Can Can’ by: Mike Pickard (Flickr) edited by Tanja Ortmans

× Hoe kan ik je helpen?